Op 10 december gaan bij Lempertz twee Tibetaanse beelden onder de hamer. Maria Borshchevska, expert Aziatische kunst van het veilinghuis: “Het is als een ladder die uit de hemel neerdaalt.”
Een beknopte Tibetaanse geschiedenis? De logica van de vraag botst bij Maria Borshchevska, expert Aziatische kunst bij veilinghuis Lempertz, op de onmogelijkheid van een antwoord. Een poging. “Volgens een lokale legende stamt het Tibetaanse volk af van een verbond van een aap met een duivelin. Vanaf de prehistorie vermengden zich in de regio verschillende volksgroepen. In de 7e eeuw werd het eerste koninkrijk gevormd. In die periode ontstond het Tibetaanse schrift en onder invloed van buurland China verspreidde het boeddhisme zich. Waarna het rijk eeuwenlang verbrokkelde. De tweede opkomst van het boeddhisme markeerde in de 10e-11e eeuw een nieuwe periode. Belangrijke leraren, die vandaag nog vereerd worden, kwamen vanuit India om belangrijke boeddhascholen en kloosters te stichten. Daarna viel Tibet tussen ongeveer 1250 en 1360 onder Mongoolse heerschappij. Met de opkomst van de Ming-dynastie in China verwierf Tibet in de 14e eeuw voor de tweede keer onafhankelijkheid. Los van enige politieke turbulentie genoot het land van een relatieve vrede, stabiliteit en expansie. Het boeddhistische geloof breidde zich uit, het aantal kloosters groeide. Naar kunstwerken uit de 12e tot 18e eeuw wordt het meest gezocht.”
ALLEMAAL BOEDDHA
Welke kunstwerken zijn dat? “Tibetaanse kunst is overwegend religieus en concentreert zich vooral op het boeddhisme, al is er ook aandacht voor de inheemse bön-religie”, antwoordt Maria Borshchevska. “Het zijn metalen beelden van boeddha, godinnen en leraren.